Het gedicht als hinderlaag

Onderstaande recensie over de bundel Circulaire systemen van Paul Bogaert verscheen in: Tijd Cultuur, 30-01-2002, p. 20.

Circulaire systemen. Gedichten.

Het gedicht als hinderlaag

Bart Van der Straeten

31 januari [2002] is in Vlaanderen en Nederland de Gedichtendag. Tijd-Cultuur publiceert bij die gelegenheid twee gedichten van Paul Bogaert, één van de interessantste jonge dichters. Bart Van der Straeten situeert hem in het Vlaamse poëzielandschap.

Ondertussen alweer zowat anderhalf decennium geleden stormden enkele jonge wonderboys onstuimig het veld van de Vlaamse poëzie op. Dirk van Bastelaere en Erik Spinoy wilden de in hun ogen vaak al te oubollige Vlaamse poëzie nauwer laten aansluiten bij de vigerende trend in de Westerse literatuur: die van het internationale postmodernisme. In vele gedichten en in nog veel meer theoretische teksten verdedigden en propageerden zij ‘hun’ postmoderne poëtica. Eerder dan dichters, werden zij op den duur poëzie-ideologen, soevereine en onaantastbare leiders van het Vlaamse dichtersland. Bejubeld door menig criticus, groeiden zij uit tot de iconen bij uitstek van de Vlaamse poëzie in de jaren negentig.

Maar zelfs postmoderne dichters worden ouder. In de laatste jaren voor de millenniumwende mocht Vlaanderen zich verheugen op een aantal erg sterke poëziedebuten, die het einde inluidden van het tijdperk-van Bastelaere. Enkele jonge wolven zorgden ervoor dat de poëzie van de tot voor kort zo hippe paus van het Vlaamse postmodernisme ineens wat meer passé ging lijken. In 1997 bracht Miguel Declercq zijn ‘Person@ges’ uit en in datzelfde jaar werd Peter Holvoet-Hanssens ‘Dwangbuis van Houdini’ boven de doopvont gehouden, een bundel die het begin vormde van een ondertussen afgewerkte trilogie. Een jaar eerder had Paul Bogaert de wereld al verblijd met zijn intrigerende debuut ‘Welcome Hygiene’. Sindsdien beginnen de contouren zich af te tekenen van, indien geen nieuwe generatie, dan toch een nieuwe lichting Vlaamse dichters, die zowel in zegging als in thematiek met elkaar verwant zijn. De nadruk ligt bij alle drie op het ritme en de muzikaliteit van de taal en op de observatie van het alledaagse leven. Peter Holvoet-Hanssen schrijft als gezant van wat hij het ‘beweeglijk element’ gedichten als taalfeesten die het beste tot hun recht komen als de dichter ze op een podiumperformance naar voren brengt. De poëzie die Miguel Declercq in zijn debuut en in de vorig jaar verschenen bundel ‘Zomerzot/Somersault’ te berde brengt is een stuk strakker, meer gecomponeerd, maar even nadrukkelijk ritmisch en muzikaal. Het is echter Paul Bogaert die van deze ‘lichting’ de meest doorgedachte en geconcentreerde poëzie schrijft.

Dagelijks gedrang

De ikfiguur in Bogaerts gedichten is een observerend en een zoekend personage. Iemand die met beide voeten stevig in de werkelijkheid staat, maar die er ook behoefte aan heeft klaarheid te scheppen in de veelvormige wereld van alledag. Hij registreert meticuleus de mentale en zintuiglijke gewaarwordingen die het dagelijkse gedrang met zich meebrengen (in een recensie van ‘Welcome Hygiene’ wees Geert Buelens op het ‘overbewustzijn’ dat de ikfiguur kenmerkt), en probeert daarin samenhang te vinden. Vaak worden alledaagse handelingen op een verrassende en soms macabere, bijna middeleeuwse manier geassocieerd met beelden van vergankelijkheid en dood. Wie zijn hand al eens op de leuning van een roltrap heeft laten rusten, zal dat na het lezen van gedicht wellicht wat bedachtzamer doen: “Als men de hand legt / op het soort caoutchouc / en men de knobbels / van een geraamte daaronder voelt / […]“. Het alledaagse wordt van zijn gewoonheid ontdaan en op een bevreemdende manier geïnterpreteerd. Zo weet Bogaert voortdurend een spanning op te bouwen die de lezer blijft intrigeren.

Ook het ritme en de typografie van Bogaerts poëzie dragen bij tot die spanning. Kenmerkend is bijvoorbeeld de snelle opeenvolging van korte zinnetjes waardoor er een dreunende beat ontstaat die de lezer opjaagt. Frequent maakt de dichter gebruik van enjambementen, plotse afbrekingen van een zin die op de volgende regel verdergaat, waardoor de lezer even op het verkeerde been wordt gezet: “Het is even angstaanjagend als waar / men het bekijkt / vanuit het juiste perspectief”, klinkt het in een gedicht uit zijn debuutbundel. Elk gedicht van Paul Bogaert is een hinderlaag voor de lezer, een val waarin hij noodgedwongen maar met veel genoegen trapt.

Samen met zijn generatiegenoten, heeft Bogaert de Vlaamse poëzie van het soms al te zware juk van het postmodernisme bevrijd. Beetje bij beetje wordt de postmoderne verstarring opengebroken en kunnen dichters weer doen wat ze uiteindelijk moeten doen: goede gedichten schrijven. Nochtans heeft het geen haar gescheeld: “Mocht ik jonger zijn en leven in een ander tijdsgewricht, / ik had u niet geschreven”, vertrouwt Bogaert ons toe in ‘Zonder handen‘. De Vlaamse poëzie heeft competente engelbewaarders.

VAN DER STRAETEN, Bart – ‘Het gedicht als hinderlaag’ – In: Tijd Cultuur, 30-01-2002, p. 20.