Volkomen glad

Onderstaande recensie over de bundel Circulaire systemen van Paul Bogaert verscheen in: Ons Erfdeel – 2002, nr 3, pp. 438-440.

Circulaire systemen. Gedichten.

Volkomen glad. Nieuwe verzen van Paul Bogaert

Bart Van der Straeten

Je staat in een doe-het-zelfzaak voor een verfmengmachine. Je loopt door een draaideur een gebouw binnen. Je neemt een roltrap. Je loopt op een kermis en kijkt naar de eendjes in het viskraam. Je maakt een boswandeling en je houdt even halt voor een bord dat de parcoursen daar beschrijft. Je bestudeert de straal van een fonteintje in de stad.

U herkent deze situaties? Dan leeft u in ongeveer dezelfde wereld als de onpersoonlijke figuur die in de nieuwe dichtbundel van Paul Bogaert aan de oppervlakte komt. Onpersoonlijk, want nergens in de bundel komt het woordje “ik” voor. Bogaert heeft het voortdurend over een veralgemeende “men”, een soort collectief individu waar de lezer, de schrijver en de mensen die beschreven worden in samenkomen. Door die focus op een “men”, die je zou kunnen bepalen als een variant op de middeleeuwse “elckerlyc”-figuur, krijgen Bogaerts gedichten een bevreemdend, algemeen geldend karakter. De beschrijvingen die zijn poëzie kenmerken, lijken niet enkel aan het alziende oog van de spreker zelf ontleend, maar geven de indruk voort te komen uit de verzamelde blikken van alle mensen die hier en nu leven.

Er is echter iets merkwaardigs aan de hand met Bogaerts beschrijvingen van het alledaagse. De dichter laat niet zomaar om het even wat in zijn blikveld verschijnen, maar focust, zoals de titel van zijn bundel aangeeft, op “circulaire systemen”. Daaronder wordt elk systeem verstaan dat gesloten is en autonoom, en dat bepaalde bewegingen en programma’s telkens opnieuw herhaalt. Alles wat draait en alles wat terugkomt kan zo onderworpen worden aan Bogaerts dissecterende blik: onder meer een centrale verwarming, elektrische circuits, de bloedsomloop en de eerder genoemde roltrap en eendjes in het viskraam passeren de revue in Circulaire systemen.

De combinatie van de exclusieve aandacht voor de circulaire systemen op zich, en de gedistantieerde, onpersoonlijke stijl levert een bevreemdend wereldbeeld op. Enerzijds worden die “circulaire systemen” helemaal uit hun alledaagse gebruikscontext gelicht en volledig geïsoleerd van de werkelijkheid. In het volgende gedicht moet de lezer tot de voorlaatste regel wachten voor hij überhaupt weet dat Bogaert het over een kermiskraampje heeft:

Als men met de vangst voor zich
de ogen scherp stelt op het hoogste
terwijl haar vingers en haar lippen
al met de telling aangevangen zijn
(elke uitstulping glad als
de steel der champignons), hoe schittert alles dan!
Wat een wijziging
als zij wijst en spreekt
“van hier tot hier” en eend na eend
in het tunnelgat verdwijnt.

Anderzijds geeft Bogaert het geobserveerde op een afstandelijke, indirecte manier weer. In het bovenstaande gedicht wordt er – door een onpersoonlijke, onbepaalde blik — eerst ingezoomd op de blik van het meisje dat haar prijs mag uitkiezen uit het aanbod, vervolgens op haar gezichtje. Pas in allerlaatste instantie zoomt de blik weer uit, van het detail naar een deel van de context errond: de eendjes, net dat stukje dat noodzakelijk is om het gedicht interpreteerbaar te maken. Af en toe gebeurt het echter dat Bogaerts gedichten door hun focus op het geïsoleerde detail nog minder contextuele informatie bevatten. Sommige gedichten scheren net iets te rakelings langs de rand van de interpreteerbaarheid. Daardoor wordt Circulaire systemen op bepaalde plekken soms wel zeer enigmatisch. En misschien is dat jammer, want de gedichten die je wat makkelijker kunt ontcijferen, leveren een zeer intrigerend wereldbeeld op waardoor de bundel toch beklijft.

Bogaerts onpersoonlijke blik die de circulaire systemen uit de werkelijkheid isoleert en fixeert, lijkt te willen tonen dat de mens van vandaag niets meer is dan een onderworpene van die systemen. Niet meer de mens, maar het gesloten circuit staat in het middelpunt van (Bogaerts visie op) de wereld. De mens loopt er in deze bundel dan ook bij als een eenzaam en onwennig wezen in een wereld waaraan hij totaal onaangepast is. De confrontatie met het mechanisme van autonome, zichzelf herhalende procédés vervult hem meermaals met fysiek onbehagen. In het openingsgedicht van Circulaire systemen wordt er bijvoorbeeld over een fontein gezegd: “… het is een sprekend voorbeeld / waar men geil van wordt en uiteindelijk / onwel” en twee gedichten verder rent een mens weg “om niet te vallen, / het hart niet te benauwen.”

De hele bundel ademt een benauwde, bijna claustrofobische sfeer. Vergeleken met zijn debuut uit 1996, Welcome hygiene, is Bogaerts schriftuur nog compacter en geslotener geworden. Hoewel Circulaire systemen een heel dun bundeltje is (het bevat amper zesentwintig gedichten van tien regels), is het allesbehalve hapklare of licht verteerbare poëzie. Bijna elk gedicht beschrijft een anekdotisch gegeven uit de alledaagse werkelijkheid. Maar het is soms bijzonder moeilijk om achter Bogaerts taal en blik dat anekdotische beginpunt terug te vinden, waardoor de interpretatie van de gedichten en bij uitbreiding van de hele bundel een hachelijke klus wordt. Na een eerste lezing zal Circulaire systemen wellicht meer lezers afschrikken dan aantrekken. Toch loont het de moeite de moed niet op te geven en de bundel nog een tweede, een derde, zelfs een vierde keer te lezen. Beetje bij beetje ontdek je zo de indrukwekkende samenhang, en raak je meer en meer vertrouwd met het eigenzinnige wereldbeeld van de auteur.

Bogaert bevestigt in Circulaire systemen dat hij een van de belangrijkste jonge Vlaamse dichters van het moment is. Vooral zijn doorwrochte, sterk uitgepuurde stijl en zijn zin voor intensiteit en densiteit onderscheiden hem van toch enigszins verwante generatiegenoten als Miguel Declercq en Peter Holvoet-Hanssen. Meer dan deze laatsten nog is Bogaert een ambachtsman, iemand die aan gedichten vijlt en schuurt tot ze volkomen glad zijn. Maar gladde dingen laten zich, dat is bekend, moeilijk vatten. In tegenstelling tot Bogaerts debuut Welcome hygiene lijkt Circulaire systemen op sommige plekken zelfs al te glad geschaafd. Dat risico loop je natuurlijk als je ervoor kiest in je poëzie het geïsoleerde, uit zijn context gelichte detail uit te vergroten en de mens op het achterplan te plaatsen. Tegelijk is het juist die bijzondere invalshoek die Bogaerts poëzie vandaag de dag zo interessant, zo relevant maakt.

VAN DER STRAETEN, Bart – ‘Volkomen glad. Nieuwe verzen van Paul Bogaert’ – In: Ons Erfdeel – 2002, nr 3, pp. 438-440.