Het vinden van woorden. Sterke Paul Bogaert

Onderstaande recensie van de bundel AUB van Paul Bogaert verscheen in De Standaard Letteren, 31-03-2006, p. L7.

AUB . Gedichten.

Het vinden van woorden. Sterke Paul Bogaert

Jos Joosten 

Het is tien jaar geleden dat Paul Bogaert debuteerde met de opmerkelijke bundel Welcome Hygiene. Bogaert maakte in de tweede helft van de jaren negentig deel uit van een klein clubje nieuwe Vlaamse dichters: behalve hijzelf waren dat Miguel Declercq, die debuteerde met Person@ges, en Jan Lauwereyns met Nagelaten sonnetten. Het waren dichters die in de “postmoderne” traditie van Dirk van Bastelaere en de zijnen stonden, maar zich daar ook van onderscheidden door speelser, losser en in zekere zin minder ernstig te zijn. Dit drietal trad overigens niet gezamenlijk naar buiten, maar wie naar hun poëzie keek, herkende gemeenschappelijke fascinaties en eigenaardigheden. Als je terugkijkt op het voorbije decennium, moet je vaststellen dat deze drie hun eigen weg zijn gegaan. Er zijn zelfs kritische kanttekeningen van de een op de ander te noteren. Volgende uitspraak van Declercq over Bogaerts vorige bundel laat zich moeilijk als complimenteus uitleggen: “Twintig kutgedichtjes van tien regels lang allemaal, over eendjesviskramen, draaideuren, betonmolens… Ik weet niet wat daar zo groots aan is.” Juist Declercq, die in 1999 ook een roman publiceerde, lijkt als dichter wat in de belofte te zijn blijven steken. Lauwereyns werkte duchtig voort; als dichter, met intussen een viertal bundels, maar ook als prozaïst, met de opmerkelijke pamfletroman Monkey business; en als essayist: vorig jaar publiceerde hij een lijvige reactie in boekvorm op J.H. de Roders poëziepamflet Het schandaal van de poëzie.

Van de drie is Bogaert de enige die alleen poëzie bleef schrijven. “Ik zal niet ophouden met het vinden/ van verwoordingen“, dichtte hij al in zijn debuut. Nu ligt er, vier jaar na Circulaire systemen, zijn derde bundel, AUB. Bogaert geeft zijn bundels altijd een eigenzinnige opbouw en indeling. In zijn debuut waren er verschillende gedichten met dezelfde titel, en andere zonder titel. Circulaire systemen bestond uit zesentwintig gedichten (evenveel als letters in het alfabet) die alleen op de rechterpagina’s werden afgedrukt. In de nieuwe bundel zijn alle gedichten titelloos – dat wil zeggen, er staan titels onderaan de pagina. Soms op enkele achtereenvolgende pagina’s dezelfde, zodat je de indruk van een afdelingstitel krijgt; één titel, “bang voor politie”, duikt af en toe los op, waardoor dat een soort leidmotief wordt.

Maar er is nog iets. Normaal gesproken lees je eerst het gedicht en dan pas onderaan de titel. Zoals hier:

Zo lang al zonder, geachte [voornaam] [naam],
dat de etter opkomt.

Geen druppels op een hete maar
van papier naar praktijk,
dus graag alvast bedankt een klein bedrog.

In het verleden honderdduizenden beslist
succes nu voor toekomst.
Meteen samen een som.

Doe het vandaag nog.

Onderaan de bladzijde staat: “SOS Sahel“. Dit gedicht is het eerste met die (onder)titel en krijgt er meteen een duidelijker kader door: het blijkt een wervingsbrief te zijn voor een hulporganisatie, met flarden van alle clichés die in zo’n reclamecampagne gebruikt worden.

De laatste regel is de mooiste: de meest uitgesleten uitsmijter van een fantasieloze reclamemaker op vrijdagmiddag wordt bij Paul Bogaert tot poëzie. In dit soort gedichten doet Bogaert aan Tonnus Oosterhoff denken, die ook een haarscherp gevoel heeft voor holle en fantasieloze reclametaal. Ook de klinkerwisseling – in plaats van “bedrag” schrijft Bogaert “bedrog” – zou van Oosterhoff kunnen komen. Het aardige is dat dit gedicht door die woordverwantschap de context van het goede doel verlegt naar iets wat er, zeker in de volksmond, vaak mee in verband gebracht wordt: oplichterij.

In AUB komen meer zulke verdraaiingen van de alledaagsheid voor, met name in de afdeling “Handelaars bereikbaar”, met tafereeltjes van een markt of winkelstraat. In sommige van deze gedichten lijkt Bogaert opmerkelijk anekdotisch, maar niet in de gangbare zin. Normaal heeft een anekdote een typerende opbouw en een pakkende pointe. Maar Bogaert is veel realistischer, door zijn flarden van de winkelstraat gewoon te presenteren zoals ze in werkelijkheid zijn: flarden.

Zelfs de ogenschijnlijk heldere en eenduidige gedichten zijn complexer dan ze lijken. Zo gaat dit op het eerste gezicht over een “levend standbeeld”:

Bekijk mij en ik groei.
Joehoe. Ik ben hier.

Ben je zo’n fascinerend standbeeld
dat plotseling beweegt?
De hele dag door ogen afgestreeld
nu hier bij mij in de coulissen.

De kunst niet te bewegen
! klootzak ! trut !
nog steeds een openbaring
voor sommige medemensen.

Dit is niet zomaar een portret van een straatacteur. Want wie spreekt er eigenlijk? Is het een dialoog? Zijn de “ik” en de “mij” dezelfde? Wat in de slotstrofe de clou of moraal van dit gedicht zou zijn, zal nooit de status van een te citeren algemene waarheid bereiken vanwege de twee scheldwoorden die Bogaert erdoorheen gooit. Deze poëzie is vaak niet wat we van poëzie verwachten – maar veel spannender.

De opvallende afsluiter van Bogaerts bundel is het lange gedicht “TOESPRAAK“. Het gedicht lijkt op het eerste gezicht een toespraak, maar gaat eigenlijk over het houden van een toespraak: de dichter noemt expliciet alle trucs en handgrepen die hij zal gebruiken bij zijn lezing.

Ik zal niet ontkennen
dat het een toespraak is, integendeel.
Ik zal spreken over de vijver van de trucs

Het ligt voor de hand dit lange slotgedicht ook te lezen als uiteenzetting over de poëzie zelf, met alle handgrepen, technieken en pogingen van de dichter om zijn lezer te verleiden.

Het geheel der strofen zal voor u zijn
en als u er niet meer bent, zal het voor uw naasten zijn,
of, als die er niet zijn, voor de naasten van uw naasten,
of, als die er niet zijn, voor de naasten van de naasten van uw naasten,
en als die er niet zijn, is het typisch voor de staat waarin u zich dan bevindt.

Zo is AUB tegen het einde plots te lezen als pleidooi voor de poëzie. Er zijn slechtere pleidooien denkbaar dan Bogaerts nieuwe bundel.

JOOSTEN, Jos – ‘Het vinden van woorden. Sterke Paul Bogaert’ – In: De Standaard Letteren, 31-03-2006, p. L7.