Dichtbundel van de week

Onderstaande recensie van de bundel AUB van Paul Bogaert verscheen op: Literair Nederland (mei 2006)

AUB . Gedichten.

Dichtbundel van de week. Paul Bogaert. AUB

Kurt Snoekx

AUB, Paul Bogaerts derde dichtbundel, opent op het voorplat. Een opengesperde hand stelt zich vragend, bijna bedelend op. Vrijwel onopvallend gaat die vragende handpalm over in een hemdsmouw, netjes dichtgeknoopt, zakelijk. Hier lijken twee, doorgaans, scherp onderscheiden beelden – de zakenman en de bedelaar – doelbewust samen te gaan. De op die manier geschapen verwarring is tekenend voor AUB: de schijnbaar zo precies benoembare werkelijkheid en de achter- of onderliggende betekenisvelden spelen een doorgedreven, tot in de kleinste details volgehouden spel met de lezer. Een heldere, uitgepuurde stijl verhoudt zich op het eerste gezicht onproblematisch tot hetgeen rechttoe rechtaan wordt verteld. Maar steevast haalt Paul Bogaert die primaire lezing uiterst nauwgezet onderuit. Interpretaties zijn niet sluitend, en misschien zelfs niet te vertrouwen. Hier zit iets achter. En zelfs dat is niet zeker.

Dit is de eeuw van de knoppen.
Elke foto wordt sceptisch bekeken,
ook al toont ze de realiteit.
Flatteus verlicht en charmant gekadreerd
lijkt elk zwembad de moeite (privé).

Dit is de eeuw van de weldoeners
en de doorligwond. Echte schapenvacht
vermindert de schuifkrachten.
Synthetische schapenvacht wordt afgeraden.
Dit is de eeuw van de moeilijk te sluiten peignoir.

Dit is de eeuw ook van medleys helaas,
van spierwitte luxe en voodoo en stocks.
Elke dag sterven er mensenvrienden.
We zijn zeker van bijkans niks.
Maar we tonen ons lichaam zoals het is.

De haast samenvattende, analytisch aandoende regels van dit gedicht uit de afdeling ‘Puinzak’ bezitten bij nadere beschouwing een uiterst verwarrend effect. Regels twee en drie lijken geheel strijdig te zijn met de gangbare idee over afbeeldingen. Hier wordt het vaak gehanteerde scepticisme over de representativiteit en werkelijkheidswaarde van foto’s beschouwd als een te cynische houding: op den duur ben je zelfs niet meer in staat om de werkelijkheid te herkennen als ze je perfect vormgegeven wordt voorgehouden. Meteen, een regel lager, worden opnieuw de trucs van de fotografie geëxpliciteerd: kadrering en belichting hebben wel degelijk de kracht om de toeschouwer te manipuleren. Die perspectieven zouden elkaar moeten uitsluiten, zou men verwachten. Of is het een ander soort realiteit die Paul Bogaert hier weergeeft? De realiteit van de fictie? Van de – hier nog wat onschuldige – manipulatie van de wereld waarin we leven? De analyse van de tijdgeest, zoals het gedicht kan worden gelezen, wordt afgesloten met twee uiterst frappante zinnen: ‘Wij zijn zeker van bijkans niks. / Maar we tonen ons lichaam zoals het is.’ De kennis die aan de analyse voorafgaat blijkt te worden tegengesproken door die voorlaatste zin, en weer bevestigd door de laatste. Zekerheid en onzekerheid, duidelijk herkenbare werkelijkheid en schoorvoetende twijfel wisselen elkaar af.

Een ander element dat in AUB ruimschoots aan bod komt is het engagement. Van de dichter wordt dan een genuanceerd, doch ondubbelzinnig meelevende houding verwacht. Paul Bogaert kiest integendeel weer voor de losse schroeven, en komt daardoor niet kil of afstandelijk maar erg betrokken, over. Hij formuleert aanklachten in de vorm van daar expliciet aan tegengestelde handelingen: hulporganisaties hanteren dezelfde marketingtrucs als je van gewone bedrijven mag verwachten; de motivatie van mensen die zich vrijwillig inzetten voor het goede doel is ook niet steeds zo zuiver enzovoort. De betrouwbaarheid staat hier op het spel. Wat is waar? Wat kan er worden geloofd? De ene keer krijgt de lezer pijnlijke, maar zeer herkenbare situaties voorgeschoteld; de andere keer blijft er van de ‘normaliteit’ weinig meer over dat ook echt aan een normale gang van zaken refereert. Het eerste gedicht uit de afdeling ‘Bang voor politie’ begint zo: ‘Uitpakken en opdringerig etaleren gaan over / in wegsteken en succesvol verdwijnen / (d.w.z. ergens naar buiten scheelkijkend schuilen). // De meeste getuigen passen zich / onaangedaan aan aan de opstijgende, / alles opvullende, snel opstijvende normaliteit.’

In het licht van recente gebeurtenissen krijgt die normaliteit een bijzonder wrange nasmaak. Is wat we zien en denken, is de manier waarop we beleven wel normaal? Is het niet te zeer een soort individuele normaliteit, met een overweldigend niveau van ‘privé’, kadrering en belichting? Zoals de fictie ieders persoonlijke fictie is, is ook de misère ieders persoonlijke lot. Onaangedaan wordt de normaliteit hersteld, een normaliteit die een ‘ieder-voor-zich’-principe huldigt. Of die de aangeboren afwijking van de vanitas in zich draagt, al even persoonlijk.

Voor ons een tunnel,
in een flits, aantrekkelijk gekadreerd, flatteus verlicht,
alsof het privé is.

Maar dan de man (in zijn land chirurg).
In een toestand.

Ook het bovenstaande gedicht, uit de afdeling ‘PIS’, leidt naar meerdere vraagtekens en evenveel mogelijke interpretaties. Waarom spreekt Paul Bogaert hier over ‘de’ man en ‘een’ toestand? Is ‘de’ man een bekende (voor de auteur of de lezer)? Of staat hij voor de man in het algemeen? Waarom blijft de toestand onbepaald, zowel in vorm – het onbepaalde lidwoord – als in betekenis? Wat is het onderscheid tussen de identiteit van de man hier en ‘in zijn land’? Is dat onderscheid gebaseerd op geografie of heeft het een andere grond? Wie bedoelt de dichter met ‘ons’? En waarom treedt ook hier opnieuw de fictie van kadrering en belichting binnen in een schijnbaar erg helder gedicht?

In het laatste, lange gedicht ‘TOESPRAAK’ legt Paul Bogaert de intenties van ‘zijn’ schrijven bloot: een toespraak over het houden van een toespraak, een intentieverklaring over het verklaren van intenties. Dat zichzelf beschouwende komt in AUB wel vaker voor. Al wordt niet alles zo eenduidig uitgesproken.

[…]
Ik zal u niet onthouden
dat ik u wil beïnvloeden
en dat een kogel is gemaakt
van materialen waaraan het lichaam
geen behoefte heeft.

Dat ik u wil zien
leven in een andere tijd.
Details over het lied?
Ik zal het zelf niet zingen.
Ik zal u begeleiden.

Ik zal u zo monotoon bepraten
dat u wegvalt en bleker wordt
en niet langer aan uzelf gelijk.
Ik zal u niet sparen.
Dan zal ik u laten zijn: de vedette!
[…]

AUB is een uiterst krachtige bundel. Paul Bogaert weet met een talige helderheid zoveel los te maken dat die helderheid ondergraaft, zoveel spanning te creëren in onze verhouding tot de wereld, dat de lezer zich in de kern van de confrontatie eerst angstig gevangen weet, en zich later gefascineerd moet overgeven aan de begeleider. Nee, er zijn duidelijk geen vanzelfsprekende definitieve antwoorden, er is niets sluitends dat kan worden meegedeeld, maar er is de poëzie en de confrontatie die moet worden aangegaan. En dat alles aantrekkelijk gekadreerd en flatteus verlicht.

U twijfelt? U wankelt? Dan is het goed. Lezen AUB!

SNOEKX, Kurt – ‘De dichtbundel van deze week – AUB, P. Bogaert’– Op: Literair Nederland, mei 2006.