Het taalbad van de dichter

Onderstaande recensie van de bundel AUB van Paul Bogaert verscheen in Muziek&Woord, februari 2008, p. 17.

AUB . Gedichten.

Het taalbad van de dichter

Elke Brems

[…]

Paul Bogaert (1968) debuteerde in 1996 met de bundel WELCOME HYGIENE. Zijn tweede bundel Circulaire systemen verscheen zes jaar later, in 2002 en zijn meest recente bundel AUB dateert van 2006. Van in het begin draait Bogaert mee in het versnipperde Vlaamse prijzencircuit; hij is als dichter terecht niet onopgemerkt gebleven. Dat komt alvast niet doordat hij een tafelspringer of mediafiguur zou zijn – want dat is hij geenszins – maar het heeft alles te maken met zijn poëzie zelf. Die is uiterst zorgvuldig geformuleerd, meestal kort, vaak raak, soms haast onbegrijpelijk.

AUB, de titel van Bogaerts laatste bundel, heeft connotaties die zijn poëzie goed karakteriseren. Afstandelijkheid is er één van: geen pathos of grote emoties hier, wel registreren, formuleren, afstand nemen. Bogaert zet zijn gedichten in om de werkelijkheid op afstand te houden en van alle kanten te kunnen bekijken. Zo opent de bundel met een gedicht over kotsen. Kotsen in de literatuur doet meteen denken aan de walg van het existentialisme, maar daar is bij Bogaert niets van aan. Hij observeert een ‘kotsbleke mens’ waarvan niet zo duidelijk is of hij het zelf is en vraagt zich af: ‘wat kan hij zeggen of doen om het tegen te houden?’. Die onmacht om adequaat te spreken of te handelen is een thema dat zijn hele poëzie doordrenkt. Die is dan ook behoorlijk pessimistisch.

Het letterwoord AUB heeft ook de connotatie van een verzoek, een vraag. In deze bundel wordt ook inderdaad een beroep gedaan op de dichter door iemand die ongevraagd zijn autoramen lapt, iemand die hem rozen wil verkopen in een café, iemand die hem vraagt te storten voor het goede doel. De ‘hij’ blijkt volledig onbekwaam om daarop te reageren, om zich een houding te geven tegenover die vraag. Zijn antwoord is eigenlijk deze bundel, deze poëzie, zelf ook een AUB, zoals uit de titel blijkt. Ook zijn werk is immers een verzoek van de dichter aan de lezer, misschien niet zo heel anders dan dat van de man die ongevraagd je ramen lapt als je met je wagen voor de stoplichten staat en dan zijn hand uitsteekt. Die uitgestoken hand vind je getekend op het kaft van deze mooi verzorgde bundel. Lezen aub.

Paul Bogaert is niet de dichter van de grote emoties en de epische adem, maar dat betekent niet dat hij je koud laat. Hij heeft alvast één gedicht op zijn naam dat ik niet meer zou kunnen missen, het mooie Dek me toe uit zijn debuutbundel.
[…]

BREMS, Elke – ‘Het taalbad van de dichter’– In: Muziek & Woord, jrg. 34 (februari 2008), nr. 401, p. 17.