Ingeklede onzekerheden

Onderstaande recensie over de bundel Ons verlangen van Paul Bogaert werd gepubliceerd op: Cutting Edge, 20-11-2013.

Ons verlangen. Gedichten.

Ingeklede onzekerheden ****

Anna De Bruyckere

Paul Bogaert (1968) schreef met ‘Ons verlangen’ een raadselachtige, uiteindelijk grimmige bundel over, ja inderdaad, ons verlangen, over de liefde en over wat de liefde vooral niet is. De titels van de zes afdelingen spreken al voor zich: telkens heten die afdelingen ‘Onzekerheden’ met de nummers erbij, van 1 tot en met 44.

Het opvallendste aan de bundel is de mengeling van therapeutische en (wat men vandaag vaak noemt) neoliberale woordenschat. In gedicht 12 bijvoorbeeld, schetst Bogaert het beeld van een dag onder lotgenoten of misschien een zelfhulpdag, voor hen die bezig zijn met hun sociale status en vaardigheden: ‘Al wie opgewekt is, mag naar zaal Paardenbloem. / Dat geldt ook voor iedereen die sterk en spontaan is. / Ook sociale of stoere personen gaan met Geoffrey mee.’ De formulaïsche taal doet denken aan goed geoliede, potentieel cynische organisaties die zich richten op een publiek dat volledig betutteld, aan de hand genomen (moet?) worden.

Het neoliberale toont zich in de relatieve overvloed van begrippen als CEO, expertise, contracten, talenten, akkoord verklaren, bepalende factoren. Ook is het merkbaar in de managementaanpak van de liefde, zowel door de ik-figuur zelf als door een soort adviseurs of coaches. Terwijl het hier wel om de liefde gaat of toch minstens over onze verlangens, zoals de titel van de bundel zegt.

Dan is er de logica van survival of the fittest, niet over generaties heen, maar binnen de eigen groep. De ik-figuur wordt wakker als geit: ‘Nog iets betekenen / in de rangorde, vergeet het… Je wordt van de voederbak verdreven en je verzwakt. / Wat ze willen. … Dat zal je leren, stoute geit. Jouw visie is voor ons / niet interessant. Je kauwt niet goed, je slurpt, / je bent te traag. / Je nieuwe aanpak? De andere houding? / Daar hebben wij niets van gemerkt. We moeten / en zullen jou daarom uit je spreidstand bevrijden.’

Emotionele afstand of gelatenheid karakteriseert de gedichten met een gevoel van falen in een harde sociale pikorde. Hier geen romantiek, geen hooggestemde aspiraties. De liefde of het verlangen is zoals alle dingen des levens iets waarvoor je moet werken, de conventies moet leren, waarin je grandioos kunt mislukken. Het leven is hard: tussen ‘Onzekerheid 1’ en ‘Onzekerheid 44’ doorlopen we veel van de denkbare fases in het najagen van verlangen, van de prettige spanning alsook de stress van eerste ontmoetingen, de toenadering, de inzinking onder druk, de verwondering over gedeelde en vooral ondeelbare ervaringen, de pijnlijke wederzijdse teleurstellingen, de ontnuchtering van het einde.

Het taalgebruik is niet erg aangenaam. Zo zijn er opzichtige uitwerkingen van beeldspraak, zoals ‘Wat ze zei, was ingekleed’ gevolgd door ‘met dus enkel de cape van het misverstand aan’. Het past bij de indruk van de ik-figuur die de gedichten neerzet: houterig, misschien niet onwelwillend, maar toch onbetrokken, zo onlyrisch mogelijk. En hoewel de praktijk van poëzie bedrijven door het neerzetten en volhouden van een in vele opzichten ‘onpoëtische’ stem vaak weerbarstig is, slaagt Bogaert erin.

Veel van de gedichten zouden wat aan zeggingskracht verliezen buiten de context van de bundel of afdeling. De lijn van de bundel is echter zeer sterk en nodigt uit tot dat adagio van de lessen Nederlandse literatuur op school: herlezen, herlezen, herlezen. Omdat de eenheid van thema van de bundel zo sterk is, betekent elke herlezing van eender welk gedicht kleine verschuivingen in je begrip van die eenheid. Zo blijven de gedichten die na dat ene herlezen gedicht volgen, telkens verrassen.

DE BRUYCKERE, Anna – ‘Ingeklede onzekerheden’ **** – op: Cutting Edge, 20-11-2013.