Dranghekken van taal

Onderstaande recensie van de bundel AUB van Paul Bogaert verscheen in : Awater, zomer 2006, p. 36-37.

AUB . Gedichten.

Dranghekken van taal

Johan Sonnenschein

De boektitels van Paul Bogaert klinken beleefd. Na zijn debuut Welcome hygiene (1996) en Toespraak (1998) – als toegift herdrukt in zijn nieuwste – is er nu het heel fraai vormgeven AUB (hulde aan Meulenhoff|Manteau). Tegenover al die beschaving staat zijn eerder onpersoonlijke vorige bundel Circulaire systemen (2002). Maar hé: ook in beleefdheid is iets hards. Omgangsvormen zijn mechanismen om confrontaties te voorkomen tussen mensen die elkaar niet begrijpen. Sociale hygiëne, kortom. Overigens is AUB kortaf voor ‘alstublieft’. Eerder dan beleefd te zitten zijn zet Bogaerts nieuwe bundel beleefdheden onder druk. 40 gedichten, verdeeld in reeksen als ‘pis’, ‘bang voor politie’ en ‘wrijvingen’ schetsen momenten waarop een sociaal evenwicht verstoord raakt. Voorbeeld: je wacht bij een stoplicht en plotseling zit de voorruit van je auto ongevraagd onder het sop. Ander voorbeeld: iemand met rozen nadert je tafel, terwijl je nèt verlekkerd het menu bekijkt: “Wat een keuze. Ze komt / mijn richting uit. // Ik wil een hol.” Helaas: vluchten kan niet meer, je luxepositie wordt pijnlijk: “Ik dweil met mijn ogen de kaart af / in alsmaar heter zijdelings spotlicht.” De bevolking van AUB wordt telkens uit balans gebracht en zoekt koortsachtig een charmante uitweg. Op zulke momenten voelt men zich het onaangename centrum van de wereld, door camera’s en spotlicht beschenen:

Ons tête-à-tête wordt film
met tergend dikke nevenplot
(cf. een gesprek dat gewoon doorgaat
hoewel tijdens het spreken een scrotumtouche begint).

[4 / POUR MADAME]

Je vijftien seconden t.v.-tijd blijken ontluisterend te zijn. De camera is een belangrijk motief in AUB. De woordgroep ‘aantrekkelijk gekadreerd, flatteus verlicht’ komt vier keer langs, telkens als wens of aanbeveling:

Geef zieken bovenal beelden
aantrekkelijk gekadreerde, flatteus verlichte,
alsof het privé is.

Iemand die een peertje schilt.
Iemand die met dichtslibbende aders een haag snoeit.
Een zwarte vogel die een onbesproken soortgenoot vervangt.

In dit gedicht worden huiselijke televisiebeelden voorgeschreven als medicijn, maar krijgen snel iets macabers: de tuinman heeft een vaatziekte en de vogel is er ten koste van een andere. Met die flatteuze verlichting valt het dus lelijk tegen. Bogaerts gedichten besteden vooral aandacht aan de onderbreking van de rust. Voortdurend dreigt er onraad en soms gaat het mis. Opvallend genoeg blijft wát er gebeurt vaak onduidelijk, het gaat meer om de manier waarop men ermee omgaat: “De meeste getuigen passen zich / onaangedaan aan aan de opstijgende, / alles opvullende, snel opstijvende normaliteit.” De plek des onheils wordt door de autoriteiten afgezet, er komt een dranghek en een hulptent. De menigte wordt gevraagd zijn weg te vervolgen:

Dat je handen willen helpen is normaal.
Maar hou nu afstand a.u.b.

Er komt een hulptent op de plek, die komt nu overeind.
Je kunt flauwvallen van kijklustigheid
achter dranghekken van taal.

[30 / HANDELAARS BEREIKBAAR]

Ook taal is een middel om mensen op afstand te zetten, een dranghek. De poëzie van AUB heeft niet rechtstreeks het onheil als onderwerp, zorgt niet voor spektakel of schokkende beelden, maar thematiseert onze omgang daarmee. Ze levert zicht op de zaak, maar houdt de sensatiezoekende ramptoerist buiten. Ze is geen hulptent maar houdt de distantie tot de gebeurtenissen in stand. Dat is irritant voor de ongeduldige lezer, maar zorgt voor buitengewone reflectie: de gedichten kaatsen alles terug naar de lezer, die steeds een nieuwe aanloop moet nemen voor een nieuwe bestorming. Bogaerts bundels verplichten tot veelvuldige herlezing.

In zijn vorige boek beschreef Bogaert onpersoonlijke ‘circulaire systemen’. AUB laat ritmestoornissen zien in de confrontatie tussen het individu en de blinde cirkelgang van een geoliede samenleving. In fragmenten wordt de dagelijkse omgang als een groot circulair systeem geportretteerd. Mensen wagen zich telkens in de openbare ruimte in de hoop er ongeschonden van thuis te komen. Zo lees ik althans dit gedicht:

En dan sta je na een stilte wéér voor de helling:
aantrekkelijk gekadreerd, flatteus verlicht
alsof het privé is.

Je handen blijken lome flippers
die je zenuwachtig maken.
Het doel van het spel
is het spel zo lang mogelijk rekken.

Na afloop zul je niet alleen zijn
zoals na een optreden, maar ook direct
terug in de wereldgreep van het nogmaals.

Die ‘helling’ uit de eerste regel kan die van een hollywoodse Sisyphus zijn, de mens die zijn steen elke dag ‘wéér’ naar boven moet krijgen, en dit mediageniek hoopt te volvoeren. De slotstrofe voorspelt hem na elke gebeurtenis weer onderaan te staan, ‘terug in de wereldgreep van het nogmaals’, de dagelijkse tredmolen. Zo tonen de gedichten uit AUB de wrijving tussen vaste voornemens en weerbarstige gebeurtenissen. Ze leveren geen commentaar in een voice over, maar zetten alles in een harde, onflatteuze belichting. Geen big brother die ingrijpt, je moet het zelf doen. Alle sterkte daarbij gewenst.

SONNENSCHEIN, Johan – ‘Dranghekken van taal’ – In: Awater, zomer 2006, p. 36-37.