Dichters tegen de ontboezeming

Onderstaande recensie over de bundel Circulaire systemen van Paul Bogaert verscheen in: Het Financieele Dagblad, 20-7-2002.

Circulaire systemen. Gedichten.

Dichters tegen de ontboezeming. Sterke bundels van jonge Vlamingen

Thomas Vaessens

[…]

Buelens schreef een bundel [Het is] die benieuwd maakt naar het vervolg, en daarmee schaart hij zich in het niet al te grote rijtje van veelbelovende debutanten van de laatste paar jaar.

Een dichter die sinds 1996 zeker ook in dat rijtje thuishoort, is Buelens’ landgenoot Paul Bogaert. De titel van zijn debuut, Welcome hygiene, liet zich destijds interpreteren als statement in de voortdurende discussie over de functie van poëzie: waar hordes dichters zoeken naar de juiste formulering om hun allerindividueelste sores ongegeneerd uit te meten, daar pleitte deze debutant voor een nieuwe poëtische hygiëne.

In zijn nieuwe bundel Circulaire systemen schaart ook Bogaert zich in de traditie van de dichters tegen ontboezeming. Ook voor deze dichter geen ‘ik’: het onpersoonlijk ogende ‘men’ is, afgezien van de lidwoorden, het enige woord dat in alle gedichten voorkomt. Het bepaalt het stramien van deze bundel, waarin nergens een aanknopingspunt geboden wordt voor (persoonlijke) identificatie. Slechts éénmaal richt de dichter zich in deze bundel rechtstreeks tot zijn lezer:

Stel dat u door mij bewogen wordt, steeds meer,
tot u mij ziet als doof en gevaarlijk
in mijzelf gekeerd. Ook u herhaalt uw angsten
dan in stop! stop! [stop!] stop nu!

Het beeld van de in zichzelf gekeerde dichter kan inderdaad ontstaan in de 26 genummerde gedichten van deze bundel, waarin ons slechts hermetisch gesloten systemen voorgeschoteld worden (de fontein, de bloedsomloop, recycling, de slotgracht, …). Het is alleen de vraag of je deze poëzie recht doet door op zoek te gaan naar karaktertrekken van de dichter. Nergens word je immers op herkenning of mensenkennis aangesproken. Het gaat in Circulaire systemen niet om de maar zeer betrekkelijk interessante en bovendien onhygiënische vraag naar de dichter (is hier inderdaad een autist aan het woord?), maar om de vraag naar wat de taal doet. Deze poëzie wil laten zien hoe taal en betekenistoekenning werken. Bogaert ironiseert het behoedzame taalgebruik van de wetenschappelijke verhandeling (een procedé dat hij ook in in zijn bibliofiel uitgegeven bundel Toespraak uit 1998 al zeer succesvol toepaste) en hij confronteert zijn lezer met de hopeloosheid van het streven aan de onpersoonlijkheid van dat soort retoriek te ontsnappen, ook als het er wèrkelijk toe doet wat er gezegd wordt. ‘De onderlip / krult naar wat een hersenkwab / vol echo’s in gevangenschap dicteert’, heet het in Circulaire systemen. En in een ander gedicht:

Als men spreekt in het algemeen
geraakt de sfeer ontmijnd.
Men verklaart elkaar ook kogelvrij.
Waardoor het nog algemener wordt. Stroef komt
op den duur elk woord, uiteindelijk stort elke zin
als een container neer. Dat men de ramen opengooit!
Een ventilator activeert! Dat men buiten repeteert!
Het is echter geweten: laat men een persoonsvorm los,
een ik-figuur, men hoort een vogel
in een schroef, men trapt in een refrein.

[…]

VAESSENS, Thomas – ‘Dichters tegen de ontboezeming’ – In: Het Financieele Dagblad, 20-07-2002.