Hoe snel is men geroerd

Onderstaande recensie over de bundel Circulaire systemen van Paul Bogaert verscheen in: Knack, 04-09-2002, p. 66-68.

Circulaire systemen. Gedichten.

Hoe snel is men geroerd. De taalstromen van Ouwens, Duinker, Bogaert en Buelens

Paul Demets

In zijn memoires onder de titel Alfabet (Atlas) schrijft Csezlaw Milosz: ‘Van de hele Amerikaanse poëzie zal Walt Whitman me altijd het naast staan. Hij vervult de voorwaarde van de grootheid waarover Oscar de Milosz sprak: hij vond dat een literair werk als een rivier was die vruchtbaar slib en restjes van bomen moest meevoeren, niet alleen klompjes goud.’ Een terecht pleidooi voor ‘onzuivere’ poëzie, waarin allerlei dingen in de stroom van de taal meekunnen. Waarom zou poëzie niet over schoonheid of over liefde en dood mogen gaan? Maar er moet ook plaats zijn voor het triviale, het kunstmatige, voor de afwezigheid van authenticiteit en eenduidige betekenis.

Het is interessant wanneer een gedicht losraakt van zijn aanleiding en een talig karakter krijgt. Een heldere stroom van taal, waarin het bezinksel en de hoekige stenen niet aan het oog onttrokken worden.

Kun je in het geval van het werk van Kees Ouwens, Arjen Duinker, Geert Buelens of Paul Bogaert spreken van talige poëzie en valt hun terughoudendheid ten opzichte van eenduidige mededelingen in poëzie op, dan nog kun je hun gedichten niet louter autonoom noemen. Hun poëzie is net zo interessant omdat ze je doet beseffen dat een strikte waterscheiding tussen ‘autonome’ of ‘expressieve’ poëzie hier niet functioneert. Van een dijkbreuk is geen sprake, maar dit zijn gedichten waarin alles vloeit.

[…]

Paul Bogaert is in zijn nieuwste, Circulaire systemen, al net zo’n ontsnappingskunstenaar. Hij reageert op zijn manier tegen al te sterk zelfexpressieve poëzie. Een ‘ik’-figuur is bij hem zelfs niet te vinden. Net als Hans Faverey en Gerrit Kouwenaar zoekt hij zijn toevlucht tot een ‘men’. Hij zet zich duidelijk af tegen het ‘mechaniek van de ontroering’ in poëzie, zoals Rutger Kopland het zou omschrijven:

Men neemt een hoeveelheid details
alsof men een operatie voorbereidt.
Meteen klinken de slaven van de zeggingskracht
zich vast. Een rilling maakt zich klaar.
Hoe snel is men geroerd!
Hoe snel is men afhankelijk!
Hoe snel verleid door iets wat past!

[…] [13]

Bogaert heeft het in deze gedichten natuurlijk niet louter over de doorsnee ideeën over poëzie, maar over elk denken dat in zichzelf ronddraait en zich zo vastloopt. Want de mens heeft grote fascinatie voor alles wat roteert, omdat er een systeem in zit. Zoiets zou een gevoel van veiligheid moeten bieden, maar doet dat vaak niet. Bogaert reikt boeiende routes aan om aan elke systematisering te ontsnappen. Maar is daar wel een ontkomen aan? ‘Men verdooft zich/ in een vaststelling van honderdduizend dingen.’

DEMETS, Paul – ‘Hoe snel is men geroerd!’ – In: Knack, 04-09-2002, p. 66-68.