Poëtische machines

Onderstaande recensie over de bundel Circulaire systemen van Paul Bogaert verscheen in: De Volkskrant Boeken, 26-04-2002, p. 31.

Circulaire systemen. Gedichten.

Poëtische machines

Piet Gerbrandy

De meeste dichters schrijven zo nu en dan een gedicht, omdat dat toevallig in hen opkomt of doordat ze een soort van routine hebben gevonden die hen tot schrijven in staat stelt. Na verloop van tijd ligt er een stapel gedichten die om bundeling vraagt. Hoewel ieder gedicht een avontuur is, blijkt achteraf meestal dat de dichter een eigen stijl en techniek heeft ontwikkeld, die zijn poëzie onderscheiden van die van vakbroeders.

Er zijn echter ook dichters die anders te werk gaan. Voor hen is een nieuwe bundel een project waaraan ze bewust en stelselmatig werken. Zo’n dichter is een maker, geen weerloze slaaf van de Muze. De ene keer schrijft hij in de stijl van Lucebert, de volgende keer slijpt hij sonnetten. De lezer behoeft niet te proberen uit deze gedichten iets te weten te komen over het zieleleven van de dichter.

Paul Bogaert is zo’n maker. In 1996 debuteerde hij met het veelgeprezen Welcome Hygiëne, dat met deze regels eindigde: ‘Ik persoonlijk zou dit hoofdstuk afsluiten. Met iets visueels, / bijvoorbeeld op dit ogenblik een cliffhanger of tussen haakjes / iets als u hoorde het cliffhangerslied!’ Twee jaar later verscheen bibliofiel een lang strofisch gedicht met de titel Toespraak, waarin de dichter aankondigt wat hij van plan is. ‘Ik zal u met feiten confronteren, / harde voorwerpen, vergelijkingen en cijfers,’ zegt Bogaert, en ‘ik zal stoppen / op het moment dat u aan mijn lippen hangt, / dat ik aan uw lippen hang’. Uit beide citaten blijkt Bogaerts afkeer van persoonlijke lyriek en zijn voorkeur voor het opbouwen van spanning die niet tot ontlading komt.

Zijn nieuwe bundel is een hoogst particulier product. De 26 gedichten staan uitsluitend op de rechterpagina’s en gaan, zoals de titel zegt, allemaal over circulaire systemen: airconditioning, bloedsomloop, roulette, een fontein, een slotgracht, recycling. Doordat dergelijke systemen gesloten zijn, is het zo goed als onmogelijk ertussen te komen. Alleen de kringloop zelf kan zichzelf begrijpen, tenzij er ergens een fout in het systeem zit, een lek, een kink in de kabel, waardoor de cirkel contact maakt met de omringende werkelijkheid. Dat klinkt abstract, en dat is het ook. Wie deze gedichten gaat lezen, ziet zich geconfronteerd met 26 machines die weigeren toegang te verlenen. De lezer is een buitenstaander.

Dat betekent niet dat dit werk je onberoerd laat, integendeel: het roept zelfs agressie op. En zodra je je gaat ergeren aan het autistisch gedrag van de gedichten, heeft de dichter je waar hij je wil hebben:

Stel dat u door mij bewogen wordt, steeds meer,
tot u mij ziet als doof en gevaarlijk
in mijzelf gekeerd. Ook u herhaalt uw angsten
dan in stop! stop! stop! stop nu!

Het gedicht is een draaimolen geworden die te hard ronddraait, maar wie erop zit, moet mee, het is niet anders.

Bogaert lijkt te willen waarschuwen voor het gevaar je te laten meeslepen door de illusie van begrip. Gedichten zijn gesloten systemen waaraan de lezer graag betekenis hecht, maar hij realiseert zich te weinig dat woorden slechts slaven van hun context zijn. Hier fungeert het slavenkoor uit Nabucco als beeld voor zowel het gedicht als het lezerspubliek:

Men neemt een hoeveelheid details
alsof men een operatie voorbereidt.
Meteen klinken de slaven van de zeggingskracht
zich vast. Een rilling maakt zich klaar.
Hoe snel is men geroerd!
Hoe snel is men afhankelijk!
Hoe snel verleid door iets wat past!
Men ziet de slotgracht niet.
Men hoort een koor, een prachtig lied.
Een menigte, gevankelijk weggevoerd.

De criticus die denkt dit gedicht te kunnen interpreteren, is te ‘snel verleid door iets wat past.’ Ook interpretatie is een circulair systeem.

Anderzijds lijkt Bogaert ook aan de circulariteit te willen ontsnappen. Hoe abstracter de taal, des te vrijblijvender wordt ze: ‘Als men spreekt in het algemeen / geraakt de sfeer ontmijnd. / Men verklaart elkaar ook kogelvrij.’ Het gevolg daarvan is dat uiteindelijk ‘elke zin als en container’ neerstort. Wat is de remedie? Frisse lucht! Maar zodra de ventilator wordt aangezet, gaat het nog erger mis:

Het is echter geweten: laat men een persoonsvorm los,
een ikfiguur, men hoort een vogel
in een schroef, men trapt in een refrein.

Er is maar één definitieve manier om aan de kringloop te ontsnappen: de dood. Door de manier waarop klokken functioneren, lijkt de tijd circulair, maar dat is schijn. Bogaert spreekt dan ook van uren die, ‘van de wijzers afgespat, / verdwijnen en verdwenen zijn, / hoewel ze in glitterpakken / op het netvlies hangen.’ Dat de wijzers slechts draaien zolang wij zelf leven, komt met name aan het licht bij horloges die op beweging reageren:

Het minste polsbloed zorgt voor
tijdverdrijf, minutenlang.
In een la of aan een lijk:
los van een mens valt het stil.

Deze bundel is een beklemmende tredmolen.

GERBRANDY, Piet – ‘Poëtische machines’ – In: De Volkskrant, 26-04-2002, p. 22