De satan in cornflakes

Onderstaande recensie over de bundel de Slalom soft van Paul Bogaert werd gepubliceerd in: Awater, winter 2010, p. 38-39.

de Slalom soft. Gedicht.

De satan in cornflakes

Laurens Ham

Op een novembermiddag sloeg ik, wachtend op de trein op station Amsterdam Zuid, de bundel AUB (2006) van Paul Bogaert open. Op de omslag stond een uitgestoken hand, die (’alstublieft’) mij uitnodigde in de bundel. Na enkele gedichten kwam er een daklozenkrantverkoper voorbij, die me een krantje verkocht. Ik vervolgde mijn lezing in Bogaert, maar mijn blik bleef aan de omslagillustratie haken. Die betekende ineens iets anders: ik begreep het nu als een bedelgebaar.

De gedichten van Paul Bogaert hebben altijd dat effect op mij: zijn woorden en zinnen hebben geen stabiele betekenis, omdat ze in een context worden geplaatst waarin betekenisaspecten door elkaar gaan lopen. Heel duidelijk was dat het geval in Circulaire systemen (2002). Op de achterflap stonden tientallen situaties opgesomd die als circulair systeem konden worden opgevat; in de afzonderlijke gedichten liepen die naadloos in elkaar over. ‘Het is de wanklank uit de hijger zelf / die hem/haar zo hijgen doet‘, verwijst dat naar ‘het bed der geliefden’, naar ‘opwinding’ of ‘reanimatie’? Het antwoord is niet te geven.

Bogaerts vierde bundel, de Slalom soft, lijkt bundellang te willen doen wat hij eerder alleen op gedichtniveau beproefde: het slalommen rond een betekeniskern. Van zijn vorige bundels handhaafde hij de techniek om niet de pagina’s te nummeren, maar alleen de gedichten. Dit keer schrijft Bogaert echter geen opeenvolging van korte, thematisch samenhangende teksten, maar één verhalend gedicht dat in 29 langere verzen is onderverdeeld. In de Slalom soft is met enige moeite het verhaal te herkennen van een badmeester (de ‘redder’) die in een zwemparadijs werkt, daar faalt en moet vertrekken. Wat er precies aan de hand is, blijft onduidelijk, maar regels als ‘Hoe haal je een shock uit een lichaam?’ suggereren dat er iemand in het zwembad verdrinkt. Het spookbeeld van de verdronkene blijft, zo blijkt aan het einde van de tekst, door zijn dromen spelen: ‘Een knalblauw spook, zeg je,/ – je wéét toch dat dat een drenkeling is -/ een knalblauw spook vliegt regelmatig door de stolp van je slaap.’

De thema’s die Bogaert al vanaf het begin van zijn carrière bezighouden, keren hier terug: de commercie en de economie, het alledaagse leven, het machinale en de techniek. Het zwemparadijs kan worden gezien als een metafoor voor de hedendaagse privacyloze samenleving: de redder is aangesteld om de bezoekers van het zwembad te observeren en controleren, maar ook hij wordt door camera’s bespied. Die dubbele controle wordt hem uiteindelijk fataal, wanneer tijdens een aantal ondervragingen blijkt dat zijn handelen nauw door een hogere instantie bestudeerd werd. Big Brother was watching him.

Helaas doet de plot, die de bundel een ruggengraat geeft, soms afbreuk aan de kracht van de afzonderlijke gedichten. Ik vind dat Bogaert op zijn best is waar hij dubbelzinnigheden en onduidelijkheden laat bestaan. Die spanning wordt in de Slalom soft soms tenietgedaan door de verhaallijn. Bogaert lijkt dat te hebben willen ondervangen door de lezer wel telkens op het verkeerde been te zetten met allerlei verteltrucs; hij duidt de redder bijvoorbeeld nu eens aan met ik, dan weer met jij, dan weer met hij. Dat doet vooral gemaakt aan en verstoort niet mijn indruk dat het verhaal van de bundel in wezen nogal eenvoudig is.

Misschien oordeel ik nu te vroeg, want de Slalom soft heeft meer te bieden dan alleen het verhaal. Het is ook een uitdrukking van Bogaerts bijzondere taalvermogen, van zijn soepele manier om met krankzinnige metaforen de lezer bij de les te houden: ‘– Ik walg van de superette,/ van de geur van de satan in cornflakes,/ van het overal aangeborduurde…’ Misschien is het het beste om het verhaal zoveel mogelijk terzijde te leggen en van de afzonderlijke teksten te genieten; wanneer ik dat probeer, begint de bundel net als de eerdere boeken van Bogaert te glanzen.

HAM, Laurens – ‘De satan in cornflakes’ – in: Awater, winter 2010, p. 38-39.